Leraar worden is natuurlijk wel de laatste nooduitgang waardoor je aan de toekomst probeert te ontsnappen. Er liepen op het Montanelli twee leraren rond die allebei oud-leerling waren, dat vind ik iets onvoorstelbaars. Wanneer het je langs welke weg dan ook gelukt is om van zo’n school af te komen dan zorg je er in de eerste plaats voor dat je er de rest van je leven minstens duizend kilometer uit de buurt blijft. Je gaat altijd nog eerder rauwe vis verkopen in de Sahara dan dat je terugkeert in de moederschoot die je als mongool gebaard heeft, als ik zo duidelijk genoeg ben. Ik vind dat net zoiets als volwassen mannen die met speelgoedtreintjes blijven klooien, of die met een vrouw trouwen die een beetje moedertje voor ze moeten spelen, dat gaat ook heel vaak samen. Je bent toch werkelijk totaal niet goed bij je hoofd wanneer de gevangenispoort eindelijk opengaat en je krijgt de kans om met beide benen de wereld in te stappen en dus misschien voor het eerst in je leven iets te leren, en je vlucht dan zo snel mogelijk weer naar binnen. ……en dan nog wel op dezelfde school, dat zijn werkelijk de gevaarlijkste types. De hele tijd heb- ben ze een beetje leuk lopen doen met de leraren, en als ze zelf leraar zijn geworden hopen ze dat de leerlingen op hun beurt weer leuk met hen gaan doen. Het is pure incest!
(Red ons, Maria Montanelli, Herman Koch, 1989)
30 september 2011. Piet Goverde aan de lijn (zelf nog tijdens mijn les wat op de Willem van Oranje te Oud-Beijerland strikt verboden is). Mijn wiskunde- leraar, die ik ooit tijdens de les durfde te storen met mijn verzoek om mijn blaas te mogen legen waar- op hij antwoordde: “Dan blijf je verdomme maar op de pot zitten!” Gelijk had ie. De man die bij Jurgens het verzoek had neergelegd mij nooit meer te hoeven verdragen. Omdat het rooster dat wilde, zat ik vervolgens het jaar daarop toch weer voor zijn snufferd. Met een contract weliswaar en gebonden aan de belofte elk bevel stilzwijgend op te volgen. Dat stilzwijgen heb ik twee weken vol gehouden. Toen smeekte Goverde me letterlijk om maar weer wat te gaan zeggen, want “als je je mond open doet ben je vreselijk maar als je hem dicht houdt dan ben je nog veel erger”. Zelfs mijn stilte genereerde aandacht. Goverde’s verzoek: een stukje over hoe een Emmausrebel Emmausdocent wordt.
En dan te bedenken dat ik in eerste instantie niet eens naar die school wilde. Mijn vier jaar oudere broer, Juan José zat er al en voor mijn ouders stond vast dat ik er ook heen moest. Daarbij was het dichtbij; aan het eind van de straat, waardoor wij de schoolbel letterlijk thuis hoorden. Ik vond de school er van buiten uitzien als een grote gevangenis en ik twijfelde er hevig aan of ik de HAVO wel aankon. Twijfel of niet, de status van het Emmaus- college zorgde ervoor dat ik van iedereen te horen kreeg dat je dankbaar moest zijn dat je überhaupt een plekje had weten te bemachtigen op deze zeer GOEDE school.
De eerste drie jaar was als het speelkwartier. Het waren de jaren negentig en ik behoorde tot de eerste generatie brugklassers die in de pauzes gedwongen mocht vertoeven in het brugklasreservaat, de Binnenhof. Daar deed je wat generaties brugklassers deden en nog steeds doen: rennen. Dat kon in de Binnenhof zonder dat je er ouderejaars mee lastig viel.
Een klein gedeelte van mijn latere reputatie vestigde ik in de onderbouw. Mijn naam werkte daar aan mee. Het leek een gewone Hollandse naam, maar in mijn geval was Angela een afkorting van Maria de los Angeles. Ook gewoon als je een Spaanse moeder hebt maar voor Nederlandse begrippen te lang en te moeilijk. Vandaar Angela dat op zijn Spaans werd uitgesproken. In de eerste weken van elk schooljaar deed ik de docenten voor wat de uitspraak dan wel was, daarin gevolgd door de hele klas. Afijn, daarnaast zorgde ik zelf ook voor de nodige aandachttrekkerij en het was me om het even of dat negatief was. Vragen stellen was een beproefd middel. Bij godsdienst leverde me dat een onorthodoxe aanpak op. Ik mocht mijn vragen stellen, mits ze van te voren schriftelijk ingediend waren bij Van Aerle. Een aardige manier om iemands leergierigheid in te dammen. Bij muziek mocht ik altijd lezen en tijdens de uitvoeringen werd me vriendelijk gevraagd of ik niet naar de wc moest.
Het echte leven op het Emmaus begon in de vierde. Dan mocht je naar de bovenbouwfeesten. Overigens ging ik al eerder omdat ik zo slim was geweest om me aan te melden bij de sportcommissie, dat verschafte je ook toegang tot de gewilde feesten. Het verplichte opruimen erna dwong je ouders in te stemmen met een ruime eindtijd.
In de bovenbouw begon ik ook mijn steeds creatievere zoektocht naar wat men een eigen identiteit noemt. Het was de tijd van grunge en house, maar op het Emmaus was de bepalende stroming nog steeds hockey & kak. Wat ik was? In ieder geval nooit het laatste, dat was de wereld van geld en beroemde achternamen. Ik was ondefinieerbaar en multisubcultureel en verzon combinaties als oranje jurken met zilveren DocMartens (ja echt die bestonden), wat me een hoop “fans” opleverde die me elke dag voor school opwachtten met de opbeurende woorden: “Je ziet er niet uit”. De dikke huid die dit me opleverde, heeft me nog geholpen in mijn latere beroepskeuze. En latere reünies hebben me geleerd dat de meningen in die groep verdeeld waren over de inhoud maar niet over de verpakking.
Het mooie van het Emmaus was dat er ondanks de strenge reputatie dingen konden die ik me nu niet meer voor kan stellen. In vier havo ging je survivallen in de Ardennen. Het vwo mocht een interessante stad bezoeken maar voor havoleerlingen was het gewenster om ze aan het begin van het jaar af te matten. Gelukkig mocht mijn nieuwe vriendinnetje Usoa nog tijdens de busreis over gezet worden naar onze klas. Deze klas bestond voor driekwart uit zittenblijvers, een garantie om zelf je schoolcarrière te verlengen. De week bestond uit lopen, lopen en lopen. Het langzame tempo dat ik en mijn groepje aanhielden was onbegrijpelijkerwijs een reden om ons te voorzien van een eigen kaart. Als beloning lukte het daarna ook nog om achter te raken en de rest op eigen houtje te doen wat ons naast een hoop avonturen ook een eerdere aankomst opleverde. Onze straf (eerder met de trein naar huis) beviel ons wel, maar het liep met een sisser af. Zoals zoveel op het Emmaus. De truc was om zo eerlijk mogelijk te zijn, zeker bij Jurgens. Respect en angst regeerden voor zijn kamer, zo goed dat ik ook ervoor pleit dat elke school een Jurgens zou moeten hebben. Maar door schade en schande leerde ik dat je bij Jurgens maar beter open kaart kon spelen. Dus toen ik er door een andere docent (niet eens mijn eigen maar daar had ik ook patent op, alsnog bedankt De Rijke) uitgestuurd werd omdat ik me tegen Sebastiaan M. verdedigde door een stoel naar hem te gooien, kwam ik er vanaf met een reprimande omdat ik zelf erkende dat het kinderachtig was. Wat Jurgens vooral dom vond was dat ik Sebastiaan had gemist, bijna onmogelijk gezien zijn corpulente postuur. Tijdens Engels hadden we wat tijd alleen vooraf. Gelukkig want vriendinnetje Esther (partner in crime) en ik hadden bedacht dat abseilen van de tweede verdieping een mooie eindexamenstunt zou kunnen worden. Ik moest de boel inspecteren; met mijn been al uit het raam moest ik bekijken of er daadwerkelijk een touw vastgemaakt kon worden aan de bovenkant van het raam. Terwijl ik dat deed, kwamen conciërges Frans en Cees aanrennen druk gebarend naar het raam en duidelijk in paniek. Achteraf denk ik bang dat ik een andere daad wilde stellen. De komst van de docent Engels zorgde ervoor dat ik razendsnel weer naar binnen ging. Het leek weer met een sisser af te lopen ware het niet dat de conciërges het bij Jurgens hadden gemeld en dit keer kwam hij en plein public in de gang op mij afgestapt. “Smit”, riep hij (achternamen roepen is een goed intimidatiemiddel in het onderwijs), “wat deed jij uit dat raam?”. In mijn onschuld vertelde ik ons plan en toen sprak hij de legendarische woorden: “Er wordt hier niet geabseild op school!”. En herhaalde dat nog een keer want herhaling werkt in het onderwijs.
Je hebt twee soorten docenten. Zij die dol zijn op hun vak, de zogenaamde vakidioten. En zij die de school nooit ontgroeid zijn.
(Vrij uit de film The Election, 1999)
Tot de laatste categorie behoor ik en zeer tegen de zin in van vele oud-docenten werd ik gevraagd invalcollega te worden. Gebeld door de heer Mostert zelf. Hoe incestueus en mongool ook, ik kon niet wacht (ik had er mijn eerstejaarsstage ook volbracht, met dank aan Frijters). En zo geschiedde. En? Tsja, op kamp mogen met de man wiens reputatie ik alleen kende omdat hij bevriend was met een ander “BIG CHARACTER”, Hesseling en die zijn neusinhoud met een liniaal de klas in sloeg, wat mijn leerlingen vandaag de dag niet willen geloven. Met Bronstring, op dezelfde kamer nog wel, met bijbehorende verhaaltjes voor het slapen gaan.
Een Emmausdocent word je niet zomaar. Nee, je moet een procedure door en je moet veelvuldig beoordeeld worden. Philippens, mijn directe collega, was er snel van overtuigd dat ik geschikt was. Dat wist hij al toen ik leerling was want het moet hem toch zijn opgevallen dat ik de toets maakte voor mijn hele rij: zijn eigen boek was goed bestudeerd en samenwerken was een uiting van democratie.
Ook de heer Mostert zelve kwam kijken. Ik was toen net twintig en nog lang mijn wilde haren niet kwijt. Het weekend ervoor was ik getuige van ”een schermutseling” bij mijn stamkroeg op de Oude Binnenweg. Toeval bestaat niet en die avond was een leerling van vier havo mee met haar oom om te zien of een carrière bij de politie iets voor haar was. En laat Mostert nu net bij die klas komen kijken. Gelukkig was ik er op voorbereid en er zat niets anders op dan de leerlingen er lering uit laten trekken; het was nu eenmaal ook de tijd van Zinloos geweld. De klas was doodstil en opgewonden gespannen want dat het spannend werd, zo met een directielid erbij, dat was duidelijk. Ik vertelde van de aanleiding, de afloop en verpakte het in de volgende boodschap: bij calamiteiten en opstootjes is het beste om niet te blijven kijken maar een veilig heenkomen te zoeken. Nu zat ook Mostert op het puntje van zijn stoel want er mochten vragen worden gesteld. Er was er maar één: “Mevrouw, heeft u nu wel of niet een trap tegen de politieauto gegeven”. De grond golfde onder mijn voeten en ik kon alleen kijken naar het hevig geamuseerde gezicht van Mostert, die had genoten van deze echte les over de maatschappij.
(Dit is al bijna zo erg als het verhaal van onze vroegere docent aardrijkskunde Frank van der N. Die persisteerde in zijn verzoek aan een leerling die het koud had om zijn jas uit te doen, deze jongen antwoordde; “Als ik mijn jas uit moet doen dan doe ik ook alles uit”. Geen loos dreigement van deze jongen die vervolgens het hele uur in zijn onderbroek zat, wat geen goede indruk heeft gemaakt op de veelvuldig langslopende directie).
Afijn, ik werd aangenomen ondanks de protesten en dankzij de eigenwijsheid van Van Asseldonk die mij later de roos van het Emmauscollege noemde en die ik nog steeds zeer dankbaar ben voor deze kans. Zo kreeg ik een tweede kans volwaardig lid te worden van de Emmausclub en weer deel te nemen aan het schooltoneel en alle andere culturele activiteiten en ook aan de docentenfeestjes die net zo wild waren als onze vroegere avonden.
Deze school heeft me ook als docent gevormd, mijn oud-docenten zijn een onuitputtelijk register waaruit ik kan putten. Ik heb geen snor die zichtbaar maakt hoe mijn humeur van de dag is maar ik sta mij toe net zo humeurig te zijn als Rethans (gelijkmatigheid is bij wet voorgeschreven door pedagogen) en hopelijk net zo inspirerend. Daarbij werd hij natuurlijk geholpen door zijn onweerstaanbare charme. Zijn literatuuronderwijs maakt dat je zelfs na 17 jaar een boek ter hand neemt omdat je zijn verhaal erover herinnert, met het begincitaat als resultaat.
Wat voor docent ben ik zelf geworden? Macht corrumpeert. Dus, de ergste. Als je alle trucs kent dan heb je overal je weerwoord op. Als een leerling aan mij vraagt waarom ik ze iets op laat schrijven, herhaal ik mijn standaard antwoord: Wie schrijft die blijft en wat je schrijft beklijft. Mevrouw Van Veen zei gewoon: “Omdat het moet”! Daarnaast ben ik autoritair, ga niet in discussie, zie het wanneer leerlingen voor een feest teveel gedronken hebben en heb verschrikkelijke systemen als huiswerkcontroles die een uur terugkomen, kunnen opleveren wat ik vriendelijk inkleed met het verhaal dat hun ouders nu eenmaal veel belasting betalen en dat ik hen gratis en voor niets een extra uur aandacht geef. Als ik dan toch een irritante versie van mijzelf tegenkom in de klas dan is dat een uitdaging! Als je deze leerlingen dan vervolgens op een reünie nog eens ziet, dan schud je hen de hand, ben je blij met wat ze bereikt hebben omdat dat dan mede dankzij jou is (of desondanks want wraak is ook een drijfveer), want echt goede docenten blijven nooit hangen in individuele verhalen.
Dit alles heb ik geleerd op het Emmauscollege, de allerbeste gevangenis die je je maar kunt bedenken.
Dit stuk is geschreven door Angela Smit ter gelegenheid van het 40 jarig jubileum van het Emmauscollege. Zij was leerling tijdens de jaren 1988-1994 en werkzaam als docent in de jaren 1997-2000.